Hoofdstuk 2: Getallen
2.1 Decimale getallen
2.2 Grote getallen
2.3 Afronden
Leerdoelen:
- Je kent de regels die gelden voor het afronden en kunt deze toepassen.
- Je kunt ook 'verstandig' afronden.
2.4 Volgorde van bewerkingen
Leerdoelen:
- Je kunt het product, het quotiënt, de som en het verschil uitrekenen.
- Je weet wat termen en factoren zijn.
- Je kent de rekenvolgorde en kunt hiermee rekenen.
Bewerkingen
Quotiënt -> Delen Voorbeeld: Het quotiënt van 10 en 5 is 2. Omdat 10 : 5 = 2 Product -> Vermenigvuldigen Voorbeeld: Het product van 3 en 2 is 6. Omdat 3 x 2 = 6 Hierbij noem je de 3 en de 2 factoren. Verschil -> Aftrekken Voorbeeld: Het verschil van 12 en 5 is 7. Omdat 12 - 5 = 7 Som -> Optellen Voorbeeld: De som van 4 en 8 is 12. Omdat 4 + 8 = 12 Hierbij noem je de 4 en de 8 termen. |
2.5 Breuken
Leerdoelen:
- Je weet wat de teller en een noemer is van een breuk.
- Je kunt breuken vereenvoudigen.
- Je kunt breuken intikken op de rekenmachine.
- Je kunt een breuk omrekenen naar een decimaal getal.
2.6 Breuken zonder rekenmachine
Leerdoelen:
- Je kunt breuken gelijknamig maken.
- Je kunt breuken optellen.
- Je kunt breuken vermenigvuldigen.
|
|
2.7 Verhoudingstabel
Leerdoelen:
- Je weet wat een verhouding is.
- Je kunt rekenen met een verhoudingstabel.